Europees sociaal beleid: Hoe ver mag dat gaan? Onder deze titel organiseerde de Europawerkgroep op 12 oktober jl. een inspirerend debat met als gastspreekster Sonja Bekker. Zij promoveert 11 november a.s. aan de Universiteit van Tilburg op de ontwikkelingen van het sociale beleid in Europa. En, hoe ver mag Europees sociaal beleid dan wel gaan? Het antwoord: verder dan tot nu toe het geval is. En het mooie is, dankzij de huidige financieel-economische crisis zijn er kansen om het sociale beleid in Europa te versterken.
In het eerste deel van het debat zette Sonja Bekker uiteen dat de Europese Unie nauwelijks formele bevoegdheden heeft om sociaal beleid te voeren. Sociale zekerheid is een zaak van de lidstaten. Wat de EU wel kan is het wegnemen v an belemmeringen, voor bijvoorbeeld werknemers die grensoverschrijdend werkzaam zijn. Daarnaast hanteert de EU enkele minimumstandaarden op het gebied van bijvoorbeeld zwangerschapsverlof en massaontslag.
Weinig bevoegdheden belet de EU echter niet om wel sociaal beleid te ontwikkelen. Bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsparticipatie, voortijdig schoolverlaten, armoede, werkgelegenheidsbeleid en pensioenen. Op deze en andere terreinen moeten de lidstaten aan de EU rapporteren over de stand van zaken. Langs deze weg ontstaat volgens Sonja Bekker wel een zekere coördinatie op het gebied van sociaal beleid in Europa.
Verder ziet Sonja Bekker twee paradoxen. 1) Omdat de wetgeving in de EU voornamelijk een economische inslag heeft, ontwikkelt de jurisprudentie zich ook meer in die richting en lijkt de aandacht bij het Europese hof voor sociaal beleid relatief gering. 2) Economische samenwerking leidt ook tot uitwisseling van kennis en ervaring tussen landen op het gebied van sociaal beleid. De onlangs aangenomen ‘sixpack’ biedt de EU de gelegenheid om landen te waarschuwen wanneer er sprake is van economische onevenwichtigheden, zoals op het gebied van de huizenmarkt en de handelsbalans.
Met name de tweede paradox werd door de aanwezigen als kansrijk gezien om sociaal beleid verder te ontwikkelen. De noodzaak lijkt levensgroot gezien de grote sociaal-economische verschillen in Europa. Het aardige is dat onder druk van de financieel-economische crisis in Europa zelfs landen met een rechts kabinet, zoals in Nederland, inzien dat afspraken op het gebied van hervorming en stabilisering van de economie nodig zijn om de crisis het hoofd te bieden. Je zou kunnen zeggen dat de huidige crisis de eerdere EU2020 strategie nieuw leven inblaast en richting geeft. Deze strategie was erop gericht van de EU de meeste concurrerende economie ter wereld te maken. De eerder genoemde ‘sixpack’ werkt hierbij als een stok achter de deur om landen aan te spreken op hun sociaal-economische beleid. Op de achtergrond speelt een ideologische debat over meer of minder staatsbemoeienis. Aan ons als groenen om dit debat in onze richting te beïnvloeden.
Bestrijding van armoede en ongelijkheden
Het tweede deel van het debat richtte zich op het document waarover in november door de EGP besloten gaat worden in het kader van ‘The social dimension of the Green New Deal’. Het voorliggende document maakt daarvan onderdeel uit en gaat over de bestrijding van armoede en ongelijkheden in Europa. Al eerder heeft de EGP beleidsdocumenten aangenomen over groene banen en het vergroten van de arbeidsparticipatie in Europa. Specifieke zaken als pensioenen komen later ook nog aan de orde.
Vincent Hurkens, beleidsmedewerker van GroenLinks Europarlementariër Marije Cornelissen, lichtte toe dat het document als resultaat op zichzelf moet worden gezien. Er is lang over gesproken en in die zin is het een compromistekst geworden, waarbij de nadruk wat meer op inkomensondersteuning is komen te liggen en minder bij maatregelen die de arbeidsparticipatie bevorderen.
Sonja Bekker gaf aan het krachtig te vinden dat in het document sociaal-, economisch en werkgelegenheidsbeleid wordt gezien als een drie-eenheid. Deze aspecten kun je niet los van elkaar zien. Een voorbeeld is Spanje. Een land met een heel hoge jeugdwerkloosheid. Door aan te sluiten op de mogelijkheden van het land op bijvoorbeeld het gebied van zonne-energie zou je het economisch draagvlak kunnen van dat land kunnen vergroten. In aansluiting hierop zal de arbeidsmarkt hervormd moeten worden door de introductie van flexicurity-achtige arbeidsverhoudingen. Bij elkaar ontstaat er dan ook een groter draagvlak voor sociaal beleid. Dit op zichzelf regionale/nationale beleid kan vanuit Europees perspectief worden ondersteund door de revenuen van de sterk op export gerichte noordelijke Europese landen ten goede te laten komen aan investeringen in landen als Griekenland en Spanje. Dit kan bijvoorbeeld door campusachtige initiatieven (à la Siliconvalley, zie ook Brainport Eindhoven) ook in Europees verband te stimuleren.
Centrale conclusie van het debat was dat sociaal beleid in Europees perspectief pas echt kans van slagen heeft wanneer alle landen bereid zijn te hervormen. Zuidelijke EU-landen door hun arbeidsmarkt te hervormen en te flexibiliseren, waardoor ook jongeren meer kansen op werk krijgen, noordelijke lidstaten door hun economie inclusief te maken. Dat wil zeggen te verduurzamen en mede ten goede te laten komen aan economische gezien minder sterke regio’s in Europa. De framing dat wij als Nederland alleen maar hebben te verliezen met landen als Griekenland en Spanje moet worden omgedraaid in het beeld dat meer sociale gelijkheid in Europa, ten goede komst aan de Europese economie als geheel.